zondag 9 januari 2011

Charles Werner en wat dies meer zij

In de voorgaande Link heb ik verwezen naar Charles Werner. een zeer schilderachtig fenomeen uit de geschiedenis van het IJslandergebeuren in Nederlad. Dat vergt wat toelichting. vooruit dus maar.

Er is een tijd geweest, na een grote brand, waarin ik geen eigen paarden had en noodgedwongen reed bij het Peerdespul in Havelte. dat was een hele belevenis, niet in de laatste plaats door de spullenbaas, Charles Werner. Dat was wel even wennen. Charles had een geheel eigen stijl om zijn bedrijf te runnen. Zeker als je de luxe van eigen paarden gewend was, viel een manegepaard, met alle trucs en hebbelijkheden die (uiteraard) andere ruiters op hun geweten hebben, nog lang niet mee. Als je met zo’n “allemanspaard”, of erger; een “no mans horse” hetzelfde wilt doen als met je eigen paard, wil dat nog wel eens vies tegenvallen. Je moet er veel meer energie en rijkunst in investeren, maar dat is helemaal niet slecht voor je rijkunstige ontwikkeling. Uiteindelijk leer je van lastpakken het meest, maar om nou te zeggen dat het het hoogst denkbare rijplezier verschaft… Als meer ervaren ruiter gaf Charles me met een brede grijns doorgewinterde doerakken als Perla (tijdens de galop een haakse hoek en dan de doornstruiken in), Whippy (op de meest ongelukkige momenten een ferme bok) en een klein bruin Gáski-zoontje dat volgens Charles een töltwonder was. Helaas lukte het niemand die tölt te rijden en moesten we het doen met de bewering van Charles. En (bijna) iedereen geloofde hem.

En dan was daar Flugnir met een heel eigen voorgeschiedenis. Er staat een hoefafdruk in een paal van de stal van het ouderlijk huis van de familie van Kamp ergens tussen Epe en Nunspeet. Die hoefafdruk is van Flugnir en hij miste daarmee op een haar na de edele delen van een van de zoons Van Kamp. Flugnir bleek totaal geschift en onvoorspelbaar en dan komt de onherroepelijke keuze: slager of Werner wel heel dichtbij: ‘t werd Werner. En dus verscheen een expeditie bestaande uit Edo, Eric en Charles himself aan de poort van huize Van Kamp om Flugnir op te halen. Maar Flugnir wenste helemaal niet te vertrekken, of als dat dan toch onvermijdelijk bleek, juist zelfstandig en totaal te vertrekken. En omdat Flugnir een slangenmens eh, slangenpaard was lukte ‘em dat ook. Hij klom uit zijn stal, langs de trailer die tegen de staldeur was gezet en vertrok in galop, met een oranje lasso om zijn nek. Aan ‘t andere eind bungelde Edo, die ondanks zijn krasse leeftijd weigerde los te laten en zo Floepie onvrijwillig volgde door dik en dun. Of beter; door prikkeldraad en moddersloot. Toen Flugnir ‘t eindelijk opgaf was Edo zeer gehavend, maar verder heel tevreden met zichzelf, Charles was gewoon heel tevreden en Fugnir was de klos.

Een ander succesnummer was Flippi. Die gaf ook aanleiding tot veel pret. Vooral als cityfolk het erf op liep om “peerdje” te gaan rijden en Charles zijn directeursact opvoerde compleet met feestzweep en bekakt accent. En als er dan ook nog jonge meiden bij waren, of hun moeder, dan werd er nog wel eens een paardje voorgesteld door de maestro himself. Uiteraard in super-tölt. En als dat dan bovendien tijdens een buitenrit gebeurde was de zaak dus minder onder controle dan in de bak. En dan kon het wel eens behoorlijk uit de hand lopen waarbij een klein palomino monstertje (Flippi) weliswaar in supertölt kwam langsstuiven, maar een supertölt die verdacht veel leek op een oncontroleerbaar geworden “schweinenpass”.Flippi wenste dan ineens het commando voor halt niet meer te begrijpen en bleef super door tölten/schweinepassen.

En dus zagen drie fraaie dames met verbijstering Charles op Flippi steeds weer de zandweg oversteken in rentölt ook al was er ter plekke helemaal geen zijweg. En Charles zat in zijn klassieke schommelstoelzit en riep gerust-stellende teksten naar zijn damespubliek zoals: “let maar niet op mij, we doen dit altijd zo” en: “Zien jullie nou wat tölt echt moet zijn?”, Waarna hij met Flippi weer de struiken in schoot. Uit die struiken kwamen dan binnensmonds gegromde teksten als: “Jij klein loeder, luister je nou”, gevolgd door een reeks bloemrijke en nog niet eerder gehoorde vloeken terwijl er verder overduidelijk een zweepje werd stukgeslagen op een onwillige IJslanderkont. Waarna Flippi en Charles weer uit de struiken braken en Charles met zijn triomfantelijke grijns voor moeilijke momenten de schade aan zijn ego probeerde te beperken met teksten als;“Dat doet ‘ie altijd, dat is heel gewoon” of: “hij tölt echt heel goed zie je wel”.

Ook het Peerdespul in Havelte hield in feite de hele zomer open huis plus en had een eigen hofhouding.Één ding was zeker: met Charles Werner “never a dull moment”. Het aantal schilderachtige typetjes dat zich over ‘t Peerdespul bewoog was even gevarieerd en bezienswaardig als ten tijde van de Fitjamyrihoeve.. Daar had je bijvoorbeeld Eric. Een boerenzoon van twee bij twee meter die er een sport van maakte je tijdens de hooibergbouw van de top van de berg te kegelen met hooibalen. Maar dan was het wel een berg met 12 lagen hooi (6 meter) en de verse balen wegen toch wel zo’n 30-35 kg per pakje. Een soort hulk dus, met bijbehorend stemgeluid en met een voorliefde voor het onstuimig knuffelen van de paarden. Niet alle paarden waren daarvan gediend en dat ging zó ver dat je die paarden met een zeer on-Eric’s piepstemmetje moest aanspreken om ze überhaupt in handen te kunnen krijgen. Eric had ook een talent voor het verliezen of breken van gereedschappen, hoeftangen, klauwhamers, sleggen, tot complete motorzagen toe. Aan de andere kant vond hij veel van het verloren gegane spul ook zelf weer terug; niet meteen, maar de volgende zomer in de schudder, in de cyclonmaaier, in de pully’, de aftak- en aandrijfassen, de loopwerken en in de stallen onder het stro, op de hooizolder of in de hooiberg. Alles waar je definitief vanaf wilde hoefde je alleen maar door Eric te laten gebruiken. Nou had Charles een hekel aan geld uitgeven. Dus was het nogal eens behelpen met het materieel. Maar om een Belares (zo’n Russische tank van een trekker) aan gort te rijden moet je wel een bijzonder talent hebben. En Eric was op dit aspect bepaald hoogbegaafd. Ericje deed wel eens vaker iets ondoordachts. Zo placht hij tijdens de hooicampagne met een volle kar met hooi over een ribbel in het wegdek te scheuren. De hele kar stuiterde een halve meter omhoog en verloor twee kampkindertjes. Gelukkig met de schrik vrij, maar anders.... die ribbel in kwestie is sindsdien bij de kampleiding bekend als “Erics rib”. Eh, hoe zou het gat van Berend Boer, hooguit een 500 meter verderop aan zijn naam zijn gekomen?

Nog een paar leden van de hofhouding: Edo en Winnie. Edo had als voormalig plantagebaas uit de Gordel van Smaragd wat simplistische opvattingen over de mensheid. Je had Edo’s: beschaafd, goed opgevoed, goed opgeleid, gul, hartelijk en zeer zeldzaam (in feite was hij er in zijn hele leven nog maar één exemplaar tegengekomen en dat was hijzelf). En dan had je nog de rest van de mensheid: dom, slecht, lui, lawaaierig, geldbelust, maar meestal al deze kwaliteiten in één persoon geconcentreerd. Hij was dan ook een belangrijke klant van Charles’ rechtskundig bureau (een van zijn talrijke bronnen van neveninkomsten), want hij voerde oorlog (procedures) tegen elke buurman tot 15 km in de omtrek. En soms werd dat zelfs Charles teveel. Winnie was het schoolvoorbeeld van het Haagse dametje verdwaald in Drente. Typetjes zoals zij worden alleen nog gespot in het biotoop Den Haag en dan voornamelijk op het verwarmde terras van Corona aan het Haagse Buitenhof. Geblanket gezicht met rouge rood gemaakte wangetjes en getekende wenkbrauwen. En alles aan haar en om haar was klein. Nou was Edo ook niet zo groot en bovendien voorzien van kabouterbaard, dus als die twee binnen kwamen was het net of Pinkeltje en tante Pollewop de hofhouding betraden. Edo was ook gek op IJslanders. Uiteraard had hijzelf de beste IJslanders van allemaal en net zoals al zijn collega-sekte leden zat hij er toch wel wat naast. Maar hij bleef hardnekkig zijn vooroordelen over fokdoelen, hengstenkeuze en trainingsmethoden koesteren. Hij voerde zijn paarden zeker 5-6 keer per dag, maar reed ze zelden en was dan verbaasd als ze dik, onhandelbaar, overactief of zelfs agressief werden als ze het hooi niet meteen in de bek kregen gepropt. En Edo kon virtuoos klagen. Zijn IJslanders waren helemaal niet goedkoop in onderhoud (valse voorlichting door het Stamboek dus...). Hij moest altijd maar verzorgen, hij kwam nooit aan rijden toe, hoe deden anderen dat eigenlijk (nou Edo, die voeren geen 5x per dag).En als hij dan eindelijk een keer aan rijden toe kwam, waren zijn paarden te explosief (nou Edo, die kunnen niet tegen 5x per dag voeren).

Andere bekende NSIJP-leden zoals Martje Fentener van Vlissingen, Cees Fokker, Peter-Cees Hanekamp en Patrick Holthaus waren vroeger vaak te vinden op ‘t Peerdespul. en zelf zo nu en dan Maaike Burgrafer.Er zou een gast met Charles meekomen. Een zekere Maaike. Met een IJslander met de naam Eva. Dat was geen IJslandse naam en dus zou het wel niks wezen,. Dachten we. Om te beginnen reed Maaike als een huzaar. Aan het zadel gekleefd en Eva, ondanks haar naam, was een rasechte IJslander in een spectaculaire vorm. En dus…. alle ogen gericht op Maaike. Daar moest Charles dus iets aan doen. Geen töltcompetitie, dat zag hij zelf ook wel in. Maar een galopwedstrijdje is ook nooit weg. Ook een foute keuze Charles; Maaike’s Eva startte als een kanonskogel. De kluiten vlogen ons om de oren. We zagen die twee alleen maar van achteren en ze werden steeds kleiner. Waarop Charles met een stalen gezicht tegen ons zei: “Die meid heeft haar basisopleiding van mij gehad en nou is ze zo goed dat zelfs ik het van haar verlies. Ga dus maar geen wedstrijdjes meer met haar aan, want jullie maken natuurlijk helemáál geen kans”.

Charles had het ook altijd moeilijk met de gevestigde orde. Omstreeks die tijd besloot Charles Werner dat hij een vete had met het NSIJP en het IJRN. De achtergronden van die vetes zijn in nevelen gehuld. Niemand heeft me kunnen overtuigen van een redelijke aanleiding. Maar het gaf Charles de gelegenheid zich te manifesteren en te profileren en dat deed hij graag en vakkundig. Ik zie hem nog het Federatiecentrum in Ermelo binnen marcheren met zijn triomfantelijke grijns en losjes om zijn schouder een stinkend dure Lammy Coat. Hij en zijn gevolg namen plaats op de tribune en negeerden het feit dat iedereen meer dan een beetje opschoof, niet zozeer uit wellevendheid, maar meer als cordon sanitaire. Charles was verrukt om alle aandacht die hij kreeg en waarin hij zich koesterde; al ging het maar om negatieve belangstelling en aandacht. Daartoe gaf hij, bewust of onbewust heel wat aanleiding. Als er een regel was die kon worden gesaboteerd, dan deed hij dat. Als er een probleem was dat zich leende voor verhitte discussie en orde debatjes, dan stelde Charles dat zeker aan de orde op de eerstvolgende ALV. Bij voorkeur niet schriftelijk, maar onverhoeds mondeling, dan was het effect ook veel groter. Hij bracht drie jaar achtereen tevergeefs dezelfde bonkige en slecht opgevoede hengst voor (drie keer afgewezen). Toen had hij er genoeg van en ging verder zijn eigen weg maar hij bleef alert; een kans om het stamboek dwars te zitten zou hij niet gauw voorbij laten gaan. Helaas waren er ook “vrienden” die zich aanboden zijn verspieder bij de vijand te spelen. Charles liet zich daardoor wel eens opjutten. De blindganger in kwestie werd al snel gespot, onder andere in de kantine van het ruitercentrum Exloo. Toen zijn bezoeken een provocatief karakter kregen werd hij snel naar de periferie van het IJslander verenigingsleven begeleid. Daar bleef hij provocatieve teksten declameren over IJslander oertypes en de onzin van hengstenkeuringen (beter gezegd; hij sprak zelf onzin over hengstenkeuringen), maar ook dat bracht aandacht noch instemming. Tenslotte trouwde hij uit balorigheid en frustratie zijn merrie. De animistische plechtigheid en de inzet van de plaatselijke sjamaan leverde hem (althans in de pers) landelijke dekking op.

Er is één specimen van de menselijke soort die in deze optocht van hofheren en hofdames niet mag ontbreken; Jerôme. Jerôme vond zichzelf een hele ruiterpiet. Nou hoef je maar te zien dat er tussen de knie van Jerôme en het zadel een hele vuist past, om meteen te weten dat zowel met Jerôme’s rijkunst als met zijn zelfkennis het een en ander toe was aan herijking. Dat was ook wel verklaarbaar want hij verdiende zijn inkomen en streelde zijn ego in de lokale politiek en hij was dan ook zeer van zichzelf overtuigd.

Jerome reed zo nu en dan op Villingur die al eerder hier ter sprake kwam. En ook met Villingur was iets niet helemaal in orde. Villingur was gewoon een beetje gek. Jerôme reed die dag in de bak op Villingur en alles was redelijk onder controle. Totdat drie bijzonder fraaie meiden van hun racefietsjes stapten om eens naar die enige kleine paardjes te gaan kijken.Alsof hij de meidenradar aan had staan. Meteen was Charles present om de rol van Dikkedeur te spelen en de dames persoonlijk rond te leiden. Eerst even langs de bak, daar was iemand aan het trainen. Een pupil van de maestro zelf, begrijpt u wel. In het voorbijgaan nam Charles nog even de longeerzweep mee uit de paraplubak en het gezelschap liep naar de buitenmanege (de zandbak). Bij de bak aangekomen stelde de directeur zich op in het midden van de bak teneinde explicatie te verschaffen aan de drie dames. Die keken vol bewondering toe. Villingur vond deze gang van zaken minder geslaagd en verstrakte zijn rug. Dat is een veeg teken, niet alleen voor Villingur, maar voor alle paarden. En ook Jerôme vond deze belangstelling minder aangenaam. Hij zei dat ook tegen Charles maar die hoorde het niet, Maar Jerome volgde niet zijn verstand en stapte Jerôme niet af maar reed toch maar door. Inmiddels vond Charles dat er wat actiever kon worden gereden en klapte dus vrolijk met de zweep.

Het was alsof de wind stil viel en de natuur zijn adem inhield. Toen veranderde de stilte ineens in pandemonium. Villingur begon als een gek de bak rond te racen, ramde met zijn borst de omheining en probeerde uit de bak te klimmen en toen dat niet lukte (Jerôme werkte daar ook niet erg aan mee door aan de teugels te gaan hangen) hervatte Villingur zijn rondrennen. Zo had Charles het natuurlijk niet bedoeld maar inmiddels was Villingur overgegaan op een nieuw onderdeel van zijn repertoire. Hij stopte plotseling waardoor Jerôme voor op de zadelknop kwam te zitten en begon als een gek te bokken. Niet van die relatief gemoedelijke IJslander bokjes maar een hysterisch exploderend gebok, een gebok waartegen niets bestand is. Ook geen Jerôme. En weer kwam er zo’n bok en nog een. Jerôme zat de eerste bok uit (hulde Jerôme) en zelfs de tweede kwam hij min of meer intact door, maar hij viel al naar voren en kwam los van het zadel. Bij de derde bok kwam Jerôme wijdbeens omlaag en Villinger plus zadel en vooral de zadelknop kwam omhoog. Precies in het kruis van Jerôme. Daar kraakte iets onheilspellend en Jerôme produceerde een akelig jammerend geluid. Hij viel als een gevelde boom, bijna in slow motion van zijn paard en bleef in foetushouding erbarmelijk liggen kreunen.

Charles dacht eerst nog aan overdreven kleinzerigheid van Jerome en porde hem met de steel van de zweep speels in de pens, maar alarmerend genoeg gaf Jerôme nu helemaal geen geluid meer. Dit bleek ernstiger dan aanvankelijk gedacht dus liet Charles zijn medicijn voor alle herenkwaaltjes aanrukken; een glas bier. Jerôme werkte niet mee want hij hield zijn tanden stijf op elkaar om er hartverscheurend mee te knarsen. Paniek begon zich meester te maken van het gezelschap, ook bij de directeur zelf drong de ernst van de situatie door. En de dames waar het verhaal mee begon… ze waren stilletjes vertrokken op hun fietsjes. Uiteindelijk is het allemaal weer goed gekomen. Maar niet nadat Jerôme per ambulance naar het ziekenhuis was geraced, daar drie, bijna vier weken doorbracht en drie maanden revalidatie doorstond.

Tijdens de eerstvolgende verjaardag van Charles maakte Winnie de fout om aan Jerôme te vragen hoe het er nou mee ging. Jerôme, nooit vies van een theatraal gebaar liet onmiddellijk zijn broek zakken en toonde eerst aan de inmiddels verbijsterde Winnie en vervolgens aan de rest van het gezelschap zijn blauw-zwarte balzak die nog steeds de omvang had van een fikse kokosnoot. Winnie en Edo gingen die avond beduidend vroeger naar huis dan bij vorige gelegenheden.

Geloof het of niet, maar één van de weinige dingen die ik (althans bewust) van mijn vader heb geleerd is hoe je een lasso moet werpen. Ja, ik vind het zelf ook merkwaardig, maar zo is het nou eenmaal. Charles zat met een grote merrie opgescheept en die had ook nog een bonk van een veulen geworpen. Dat veulen rende nu door de bak en rende er ook regelmatig uit, maar niet door de uitgang. Dat werd des te vervelender omdat het veulen zich niet liet pakken (of een tros van drie volwassenen achter zich aansleepte). Kortom. Het veulen moest vast want de andere paarden werden ook steeds onrustiger. en het was ook niet goed voor het image van Charles.Dat vroeg dus om een lasso, maar op de hele boerderij was natuurlijk geen fatsoenlijk touw te vinden. Het enige “touw” was een stuk henneptouw van een meter of acht dat echter loodzwaar was van het water dat er in getrokken was. Daarmee was het niet minder geschikt als lasso, juist in tegendeel. Dat wist ík wel, maar Charles niet. Dus pakte ik hem gedecideerd dat touw af en zei met meer zelfvertrouwen dan ik eigenlijk voelde:“Laat mij maar even”. Charles beschouwde dit bijna als insubordinatie maar bedacht toen nog net op tijd dat mijn falen hem die avond aan de borreltafel zeer goed van pas kon komen.

Ik maakte een “glijknoop” en een lus in de “lasso”, liep naar het veulen en terwijl het langs me heen schoot gooide ik hem in een keer de lus over de kop. Er schoten drie forse knapen van de kampleiding te hulp en de klus was geklaard. Charles was verpletterend verbaasd en ook behoorlijk teleurgesteld. “Hoe flik je ‘m dat nou?” informeerde hij, maar mijn triomfantelijke antwoord ging verloren in een indianen gekrijs toen het veulen er in slaagde bij het aandoen van een halster toch weer de benen te nemen. We kregen het touw weer te pakken zij het zonder veulen. Charles zag zijn kans schoon en riep opgelucht:“Dat lukt je geen tweede keer, van Keulen”.“Proberen dan maar, hè” zei ik en liep weer op het veulen toe. Je zag het ding denken…. ”deze keer passeer ik ‘m aan de andere kant”. Ik maakte het hem gemakkelijk door hem aan die kant wat meer ruimte te laten en daar ging hij. Tegelijkertijd draaide ik me 180° om en verdomd, ik gooide weer raak. Er ging een gejuich op en deze keer lieten ze het veulen niet meer ontsnappen. En ik liep aardig zelfvoldaan naar de plek waar Charles stond, maar die plek was leeg. Charles kon het even niet meer aan.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten