Villingur had zijn naam al niet mee. Villingur, de ontembare. Reynir had dan ook opmerkelijk weinig belangstelling om dat paard eens proef te rijden. Toen we dat van Reynir hoorden werden we eens te meer met onze neus gedrukt op het belang van IJslandse paardenamen. Ze hebben je altijd iets te zeggen.
Villingur was een rijtypische IJslander met een beetje een ramsneusachtig hoofd en twee argwanend kijkende gele ogen. Mösogen en volgens Reinir was dat geen aanbeveling want, zo sprak hij profetisch: "paarden met Mösogen zijn een beetje gek. Die ogen pasten helemaal bij Villingurs kleur: hij was möskleurig. Muisgrijs met aalstreep en wildstrepen op de voorbenen. Hij had niet alleen een imposant exterieur, maar ook een goede, ruime tölt en ook nog eens een aparte kleur, dus niet goedkoop, zeker voor die tijd en ondanks dat hij een ruin was (Op IJsland is zo'n paard een luxe en dus duur qua inkoop, maar in Nederland zijn merrie's meer gewild, "want dan kun je er tenminste nog's een veulentje bij fokken"). Ik weet niet meer wie van ons als eerste op het idee kwam, maar Toy en ik waren in ieder geval één van de eersten die Villingur na aankomst in Nederland reden. Er was verder niemand op de Fitjamyrihoeve aanwezig, dus hadden we de gelegenheid ons onzalige plan uit te voeren. Bij het opzadelen geen centje pijn, behalve een beetje protest bij een fors nasingelen en een beetje opblazen zodat het zadel er uiteindelijk toch tamelijk los op lag.
En ook bij het opstijgen geen probleem, althans niet meer dan met de meeste temperamentvolle IJslanders. Maar zodra je je gewicht in het zadel plaatste explodeerde Villingur in een kick-startgalop. Achteraf geloof ik dat ik toch de eerste was, want als ik had gezien dat dit Toy was overkomen was ik er vast niet zelf nog eens opgestegen.
Goed, of eigenlijk helemaal niet goed, we stoven de weg op en na 50 meter er weer af, het zandpad over de es op. Dat ging met een snelheid en een geweld dat ik nog steeds dankbaar ben voor het feit dat we de hele weg voor onszelf hadden. En geloof maar dat Villingur daar dan ook gebruik van maakte! Het ging met een adembenemende snelheid over de zandweg. Die zandweg was behoorlijk lang dus ik dacht dat hij halverwege wel uitgegaloppeerd zou zijn, maar nee, Villingur rende op volle snelheid de hele es over. Daar hield de weg op en sloot een weidehek de toegang naar de weide af. Dat zou hem moeten stoppen. In theorie. Maar niet in Villingurs beleving. Gelukkig was het hek niet zo solide en het touwtje evenmin, maar toen we er éénmaal door waren was het hek open en stuk. Direct daarna stopte Villingur en bleef rustig wachten tot ik met trillende knieën was afgestapt, Villingur uit de wei leidde en het hek provisorisch weer had dichtgemaakt. Toen volgde de lange weg terug naar huis.
Zo kwam ik weer bij de Fitjamyrihoeve, met Villingur sloffend achter mij aan en gaf de teugels aan een grijnzende Toy die zich al afvroeg of hij me op moest halen. “Kun jij het dan beter” zei ik verongelijkt en Toy grijnsde nog breder en zei: “Jazeker wel, mij flikt ’ie dat niet”. “Eerst zien en dan geloven” antwoordde ik hoopvol en Toy nam de uitdaging aan. Dat heeft hij geweten. Villingur herhaalde de eerste voorstelling nauwkeurig, zij het dat hij er deze keer nog een schepje bovenop deed. Toy reed immers veel beter dan ik en was ook niet zo gauw geïntimideerd. Hij (Toy) vocht voor wat hij waard was en dus moest Villingur er nog heel wat meer energie in steken om de overhand op Toy te houden. Maar energie had hij meer dan genoeg.
Toen Toy, ook met grote vertraging, ook lopend, terug kwam bij de boerderij, keken we elkaar aan en spraken af hierover voorlopig onze mond te houden en dit paard nooit meer te rijden. En allebei hoopten we dit paard nooit meer te zien. Dank u wel zeer beleefd maar het zou toch heel anders uitpakken.
Villingur werd vlot verkocht en dat verbaasde Toy en mij niks want het paard gedroeg zich tijdens de proefritten met de nieuwe eigenaar voorbeeldig, vooral in de bak. Maar na korte tijd was hij opnieuw te koop en al spoedig werd hij weer verkocht en nog eens en nog eens. En steeds vlugger en steeds goedkoper. De onheilsgossip kwam op gang en zwol aan en de verkoopprijs van het paard slonk tot niet meer dan één tiende van de oorspronkelijke waarde. Na een paar jaar van omzwervingen belande Villingur bij het ruitersportcentrum Edda Huzid. Dat was intussen onder een nieuwe directie gekomen, maar er werden nog wel lessen en weekkampen met IJslanders georganiseerd.
Els van der Tas was daar ondermeer leiding. Zij bleek uiteindelijk de enige die over voldoende rijkunstige kwaliteit en voldoende doodsverachting beschikte om Villingur te rijden en zelfs zij kwam er niet zonder kleerscheuren vanaf. Maar daarop kun je de kosten van een manegepaard niet afschrijven. En dus kwam het uiteindelijk weer eens neer op de vraag: wie bellen we, Charles Werner of de slager. Villingurs laatste kans. Het werd Werner.
Charles kocht Villingur voor slachtprijs op voorwaarde dat hij hem zelf uit de stal haalde waarin hij zich verschanst had. Ik behoorde samen met Erik (de hulk die Charles Werner altijd voor dit soort zelfmoordmissies achter de hand hield) tot het transportcommittee. Uiteindelijk kregen we Villingur inderdad in de trailer, na een volle werkdag en pas nadat Villingur;
· de baas van Edda Huzid over de staldeur had geslagen;
· drie keer in de trailer was gedreven en toch weer terug klom in zijn stal;
· aan vier lasso’s ontsnapte die ik van de zolderbalk af om zijn nek gooide.
Pas de vijfde lasso gaf de doorslag. En zo kwam Villingur op ‘t Peerdespul te staan. Daar heeft hij ook het nodige aangericht. Hij verbouwde zijn stal totdat ze een stal voor hem maakten waaruit nog geen slangenmens kon ontsnappen. Dan wachtte Villingur op het moment van voeren en bigde dan de deur open en weg was hij weer. En net als bij Edda Huzid werd het ook bij ‘t Peerdespul een prestigeslag wie van de leiding hem eronder kreeg. Niemand dus.
Ook in deze tijd vond het incident tussen Jerôme en Villingur plaats, hetgeen de faam van de ontembare danig versterkte. Het probleem liep zelfs zo uit de hand dat Charles Werner voor het eerst zolang als ik hem kende, zelf het slagersalternatief overwoog. Dat Jerôme-incident komt later nog aan de orde.
Maar ook hier was er uiteindelijk toch weer een deksel die op het potje paste. Een ruiter met voldoende doorzettingsvermogen en doodsverachting: Martje Fentener van Vlissingen nam de uitdaging aan en kocht Villingur. Ze stalde hem in Hoevelaken bij haar vriendin Marian Passchier, ook al met een voorliefde voor geschifte paarden. Daar werd de uitputtingsslag tussen paard en mens gestreden. Martje wilde hoe dan ook het probleem rijkunstig aanpakken. Dus niet door het paard eerst uit te hongeren. Zo hoort het natuurlijk ook, maar dat heeft ze wel geweten. Met open knieën van het tegen bomen botsen en een gezicht vol met grint van het op het asfalt vallen, plat op straat tussen het verkeer. Maar op een gegeven moment gaf zelfs Villingur het op. Op zoveel taaie onverzettelijkheid en zoveel inzet en vasthoudendheid en vooral doodverachting had zelfs Villingur geen antwoord. Villingur de ontembare gaf zich gewonnen. Maar nooit helemaal. Villingur bleef voor verrassingen zorgen. Maar het extreme geweld doofde een beetje en wat er overbleef was een goede tölter en een zeer taai langeafstandspaard. Op latere leeftijd ontwikkelde hij nog een handige utiliteit: door zijn luidruchtig krakende gewrichten kon je hem op grote afstand horen. Erg handig als hij weer eens uit zijn wei ontsnapte en je ‘s nachts naar hem op zoek was.
Na een cursus lange afstand rijden die we (Martje en ik) in Uffelte organiseerden is Villingur een maandje blijven logeren. Mijn dochter Maria reed hem toen regelmatig en uiteindelijk trok ook ik de stoute schoenen aan en reed Villingur waarvan ik ooit gezworen had “eens maar nooit meer”. Zo zie je maar; niets zo veranderlijk als een mens (een paard misschien?). Maar Villingur bleef natuurlijk Villingur. Daar ontkwam zelfs Martje niet aan.
Ik heb niet de goede instelling om cameraman te worden. Als er iets gebeurt zet ik mijn camera af om te kunnen kijken of ik helpen kan. Verkeerde instelling. Geheel verkeerde reflexen, tenminste voor een cameraman. Ik weet het, maar ik kan die reflex niet bedwingen. De nu volgende gebeurtenis is helaas noch audio- noch videogewijs geregistreerd, althans niet door mij.
Stel je voor: Martje en Villingur in de baan. Ik had ze net in het vizier en je kon zien dat de combinatie op dat moment alles behalve een combinatie was; gezagsprobleempje denk ik. Zoals gebruikelijk bij Villingur. Niets abnormaals dus. En voor Martje ook heel herkenbaar. Maar itoen gebeurde wat niemand had zien aankomen. Ineens struikelde Villingur over zijn eigen tegen-stribbelende voeten en opeens lag de combinatie Villingur en Martje plat op hun twee neuzen in het gravel op de baan in Vries. Het gaf een behoorlijke smak ook. Even was het doodstil. Toen klonk er een hartgrondig G.V.D. gevolgd door nog meer getier en andere teksten van gelijk doel en inhoud en er ging een opgelucht gelach op uit de menigte. En achter me hoorde ik een gortdroge stem met een duimendik Drents accent vaststellen: “Nou ’t gef nog geluud dus zo erg kan’t toch nie wez’n”